Sinds 1 juli 2012 kunnen Rechtbanken en Gerechtshoven prejudiciële vragen stellen aan de civiele kamer van de Hoge Raad. Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag van een rechter aan de Hoge Raad over de uitleg van een rechtsregel. Daaraan kan behoefte bestaan als de Hoge Raad over die vraag niet eerder heeft beslist. Het gaat om vragen die zich voordoen in een concrete zaak die bij een rechtbank of gerechtshof in behandeling is. De mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen is verbonden aan een aantal voorwaarden. Een antwoord op een dergelijke vraag moet nodig zijn voor het nemen van een beslissing in een zaak en dezelfde vraag moet aan de orde zijn in een groot aantal samenhangende zaken bijvoorbeeld over de kinderalimentatie. Bij al deze zaken komt namelijk steeds weer dezelfde vraag naar voren: moet de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienomen wel of niet worden gevolgd?
Het Gerechtshof Den Haag zag zich voor de vraag gesteld of het kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop in aanmerking genomen moest worden bij het bepalen van de behoefte van de kinderen of bij het berekenen van de draagkracht. Indien het kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop in mindering dient te worden gebracht op de behoefte betekent dit dat in veel gevallen de alimentatieplichtige veel minder en soms zelfs geen kinderalimentatie meer verschuldigd hoeft te zijn.
Met ingang van 1 januari 2015 toen de Wet Hervorming Kindregeling (WHK) werd ingevoerd, waarmee ook de alleenstaande ouderkop als onderdeel van het kindgebonden budget werd geïntroduceerd, is de lijn in de jurisprudentie geweest dat het kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop in mindering werd gebracht op de behoefte. Dit was overeenkomstig het advies van de Expertgroep Alimentatienormen. Enkele Gerechtshoven, waaronder die van Den Haag, weken echter van deze lijn af. In uitspraken werd zelfs het kindgeboden budget met alleenstaande ouderkop geheel niet meegenomen in de alimentatie- en behoefteberekeningen.
Doordat niet alle Gerechtshoven op dezelfde wijze omgingen met deze materie ontstond er rechtsongelijkheid en -onzekerheid. Immers: bij het ene gerechtshof moest bij precies dezelfde feiten en omstandigheden de alimentatieplichtige meer gaan betalen dan bij het andere. Dit heeft geleid tot onrust en uiteindelijk tot de navolgende alimentatieprocedure bij het Gerechtshof Den Haag.
Uiteindelijk zijn prejudiciële vragen gesteld door het Gerechtshof Den Haag op 3 juni 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:1288).
De Hoge Raad heeft met zijn uitspraak van 9 oktober 2015 hierop het verlossende woord gesproken en heeft bepaald dat voortaan bij het vaststellen van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt (ECLI:NL:HR:2015:3011). Hiermee is gekozen voor een tussenoplossing waarmee mijns inziens recht wordt gedaan aan de strekking van de Wet Hervorming Kindregeling en rekening wordt gehouden met de belangen van zowel de alimentatiegerechtigde als alimentatieplichtige.