Een kind kan op verzoek van gezinsmanager, Raad voor de Kinderbescherming of Openbaar Ministerie uit huis worden geplaatst. Deze ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel kan alleen via de kinderrechter worden opgelegd. Bij een uithuisplaatsing gaat het kind tijdelijk ergens anders wonen, bijvoorbeeld in een tehuis of bij een pleeggezin. In eerste instantie wordt doorgaans gekeken of het kind terecht kan in een vertrouwde omgeving bij bijvoorbeeld opa’s en oma’s of tantes en ooms. De gezinsvoogd houdt toezicht op het kind en gezin. Ouders hebben de mogelijkheid om een uithuisplaatsing aan te vechten. Hierbij is een advocaat niet verplicht maar zeker aan te raden.
Bij ernstige zorgen over de gezinssituatie van een kind kan een spoeduithuisplaatsing in gang worden gezet. Het kind wordt na de spoedmachtiging voor uithuisplaatsing voorlopig onder toezicht gesteld (VOTS). In de meeste gevallen wordt het kind in een crisisgezin ondergebracht. Ouders of verzorgers kunnen de spoeduithuisplaatsing aanvechten en hebben het recht om binnen twee weken op een zitting gehoord te worden. De kinderrechter bekijkt vervolgens of de VOTS en machtiging uithuisplaatsing terecht zijn geweest.
Deel deze pagina: Terug naar Personen- en Familierecht